In april 2007 zijn we op vakantie gegaan naar Spanje en Portugal. Charl wilde dit graag doen hoewel ik mijn twijfels had over de haalbaarheid. We deden een bustoer met iedere dag een andere bestemming.17 april was Charl jarig en die dag deden we een wandeltoer door de stad Porto. Het was warm en we gingen even pauzeren om te lunchen op een terras midden in een drukke winkelstraat.
Ik ga even terug in de tijd en gebruik voor het vervolg van het verhaal een fragment uit het boek 'Dorre bloemen en piranha's.
We moeten opstaan voor hetvervolg vande wandeling door de stad en naar de boot. Jammer, we zaten net zo gezellig met elkaar te praten. Dat is toch wel een nadeel van met een groep op reis zijn. Je kunt geen eigen baas zijn. Ik vraag Charl of hij meegaat. Maar hij zit naar de grond te staren. “Waar kijk je naar, Charl?” Geen reactie. Ik ga naar hem toe, zie aan zijn ogen dat het goed fout is. Hij krijgt een epilepsieaanval. Ik kan hem opvangen en tegen houden, zodat hij niet op de grond valt. Maar zodra hij verslapt wordt hij zwaar. Ik roep: “Help!” en er komen mensen van de groep aangesneld. De reisleidster gaat een ambulance bellen. We schuiven stoelen onder Charl zodat hij kan liggen. De groep kijkt met bleke gezichten toe. Charl verliest wat bloed uit zijn mond en ik veeg het af. Zijn stoere pet is op de grond gevallen. Charl ligt er akelig bij. Het duurt even voor de ambulance komt. Ik heb het idee dat Charl weer bij begint te komen. Hij wordt op de brancard gelegd en in een rare houding wordt hij de ambulance ingeschoven. De assistent reisleidster gaat met me mee. We moeten een taxi bellen, want wij mogen niet met de ambulance mee.
De groep gaat verder. Ik sta ondertussen te janken van de spanning. Ik zeg tegen de groep dat ik het vreselijk vindt, dat ze dit mee moeten maken. Zo moet ik niet denken, zeggen ze, ik kan hier niets aan doen.
We komen aan bij het ziekenhuis en melden ons. Ze hebben Charl zijn gegevens nodig, maar die zitten nog in Charl zijn telefoon. Wat een geluk dat Kirsten ze ge-sms’t heeft. Het kost me moeite om ze te voorschijn te toveren. Maar het lukt en Charl kan ingeschreven worden.
De telefoon gaat. Het is Kirsten, ze heeft tien lege sms berichten gekregen en vraagt zich af wat er aan de hand is. Ze is geschokt en vindt het vreselijk voor mij dat ik zo ver weg zit.
Het duurt lang voor we bij Charl mogen. We worden geroepen door de neurochirurg, een heel jonge vrouw. Het verbaast me, dat ze al neurochirurg is. Ze spreekt heel goed Engels. Ik kan haar goed uitleggen wat er gebeurd is. Het is haar duidelijk, ze heeft een goed beeld. Ze wil in ieder geval weten hoe Charl gediagnosticeerd is, want als ze naar de röntgenfoto kijkt, denkt ze dat ze een oligoglioom ziet. Ik vertel dat hij een glioblastoom multiforma graad 4 heeft.
De epilepsieaanval is bijna zeker niet ontstaan door de tumor, want zij heeft de indruk dat de tumor er hetzelfde uitziet als dat ik vertelde. De aanval kan een combinatie zijn van warmte en vermoeidheid. Er is een haard in de hersenen die een aanval kan veroorzaken.
We mogen bij Charl kijken. Hij weet helemaal niet wat er gebeurt is. Hij vraagt aan mij waar hij is en ik moet alles precies vertellen. Ik vind dat hij er niet comfortabel bij ligt. Hij heeft geen kussen onder zijn hoofd en hij ligt op een heel smal bedje.
Het is verschrikkelijk druk op de afdeling EHBO. Op de gang liggen mensen waar volgens mij niet naar omgekeken wordt. Sommigen liggen er meer dood dan levend bij. De neurochirurg zegt, dat ze bij Charl geen reden ziet om te opereren. Met rust moet hij weer herstellen. Hij heeft wat uitvalsverschijnselen aan een kant en dat moet met rust verbeteren. Over zo’n vijf uur kan ze meer zeggen. Ik mag bellen maar ook langs komen. Ik vind het vreselijk om Charl alleen te laten. Maar ik kan niet in het ziekenhuis blijven. Het is niet toegestaan. En hij gaat toch slapen.
We gaan met een taxi naar het hotel. De assistent reisleidster heeft het adres. Ik heb de bibbers in de benen en wil het liefst naar de hotelkamer. Kwart over zes zal de groep weer terug komen. Dan wil ik klaarstaan voor de koffers die nog in de bus zitten.
De reisleidster komt het hotel binnen. “Kom even bij me zitten,” zegt ze en ze begint te praten. Zij vindt het nodig om erover te praten. Ze adviseert me om naar een psycholoog te gaan om te leren, hoe ik met de ziekte van Charl om moet gaan. Voor vanavond heeft ze besloten dat ik verplicht moet komen eten en dat ik vanavond met de bus meega om de mensen naar de ‘fado’ te brengen. De reisleidster zal ze daar af zetten, betalen en daarna zal ze met mij mee gaan naar het ziekenhuis. Dan zullen we horen of Charl mee naar het hotel mag rijden of dat hij een nacht moet blijven.
Aan tafel wil iedereen weten hoe het gaat met Charl. Ik vertel alles en ook dat ik vermoedelijk weet waar de aanval door komt. Gisteravond heeft hij een halve fles wijn gedronken nadat hij depakine heeft ingenomen en vanmorgen heeft hij na de depakine een groot glas bier gedronken. Alcohol en depakine gaan niet goed samen, het vermindert de werking van depakine. Daar komt dan bij warmte en vermoeidheid. Ik heb het niet eens aan de neurochirurg verteld.
Om negen uur zijn we weer in het ziekenhuis. We worden van het kastje naar de muur gestuurd. Eindelijk mogen we naar binnen, maar we mogen niet meteen doorlopen naar Charl. We moeten op de neurochirurg wachten. Het duurt even. Ze vertelt haar bevindingen. Charl moet een nacht blijven. Hij heeft vooral rust nodig om een nieuwe aanval te voorkomen. En dat gaat niet lukken met deze reis. Bovendien gaat de groep morgen al weg. Het is beter voor Charl vier of vijf dagen te rusten in het hotel en dan naar huis te gaan. Hij mag niet vliegen.
Eindelijk kunnen we naar hem toe. Hij krijgt geen extra zuurstof meer, de katheter is weg. Hij ligt daar bloot, met een papieren luier om, helemaal plat en hij is onrustig want hij moet heel erg plassen. Hij heeft al om een urinaal gevraagd maar er wordt niks gebracht. De reisleidster vraagt er nog een keer om. Charl staat op knappen. Maar er wordt weer niets gebracht. Het lijkt wel alsof ik in een ramp terecht gekomen ben, waarbij de slachtoffers eindeloos moeten wachten tot ze aan de beurt zijn. Zo te zien is het ook niet erg hygiënisch. Ik zeg tegen Charl dat ik nu hoop dat de urinaal er aan komt. Hij zucht eens. “Te laat, ik heb al geplast.” Het is al de tweede keer dat hij de boel onder plast. Charl voelt zich doodongelukkig. We kunnen nauwelijks praten. Het is zo krap naast het bed, dat ik niet eens naast hem kan staan. Ik heb zo het gevoel dat ik hem in de steek laat.
We moeten weer weg van de verpleegkundige. Zijn kleding en toiletartikelen moet ik meenemen. Hij ligt daar zonder bezittingen, naakt, zonder bril, zonder horloge en spreekt maar een heel klein beetje Engels. Ik vind het vreselijk om hem zo achter te moeten laten in zo’n oncomfortabel bed. Het is een vreselijke ervaring en die snijdt door mijn ziel. Ik krijg een recept mee voor medicijnen en ik mag Charl morgen om elf uur ophalen. Dat zal ik alleen moeten doen, de groep moet verder en ze moeten op tijd vertrekken. Ik weet nu waar ik moet zijn, dus het zal me wel lukken.
We lopen terug langs al die zieke mensen in bedden op de gang. Ik hoor ze zuchten en steunen en sommige mensen kijken verdwaasd rond. Verpleegkundigen en doktoren lopen heen en weer. De rust is ver te zoeken. De wachtkamers zitten nog vol. En het is toch al tien uur ’s avonds.
In het hotel informeren we eerst of onze kamer morgen nog beschikbaar is, zodat we kunnen blijven. Maar alles is volgeboekt. Alleen als er een annulering is, hoeven we niet te verhuizen.
Ik bedank de reisleidster voor haar support en ga naar de kamer. Ik moet eerst de alarmcentrale gaan bellen om van alles te regelen. Want we zullen terug naar huis moeten. Alle bijzonderheden geef ik door en ze gaan aan het werk. Ik bel Guus om over de situatie te vertellen en dan ga ik slapen. Ik ben doodmoe van alle emoties. Charl zijn verjaardag begon zo goed, maar eindigde afschuwelijk. Diep in mijn hart ben ik er steeds bang voor geweest. We hadden nooit aan deze reis moeten beginnen. Maar ja, Charl wilde zo graag en was er van overtuigd dat hij de reis kon maken. Nu ligt hij daar, in het ziekenhuis en ik zit hier in de hotelkamer en alles is onzeker.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten