vrijdag 26 juni 2009

ongeloof?

Ik heb bezoek. Het zijn twee collega's van Charl. Ze willen graag weten hoe het met me gaat. En ik vertel over de lange eenzame avonden. Niet dat ik nu constant zit te janken, maar ik mis gewoon iets zoals samen televisie kijken naar een programma wat je interesseert en er samen over praten, ieder een mooi boek lezen zonder dat je iets tegen elkaar zegt, maar wel af en toe contact hebt. Het bij elkaar zijn, dat mis ik. Er komt regelmatig bezoek en ik heb toch vaak het gevoel dat ik ze moet entertainen. Ik kan niet met het bezoek erbij een boek gaan lezen, daar komen ze niet voor. Ze komen voor mij en dan verwachten ze ook iets. Terwijl je met een partner samen kunt zijn en uren niets kunt zeggen. Dat is wat ik mis. Ik mijn werk moest ik ook altijd mensen entertainen, bezighouden dus krijg ik af en toe het gevoel dat ik met werk bezig ben. Ik vind het leuk hoor als mensen op bezoek komen, ik probeer alleen uit te leggen wat ik bedoel.
Ik vertel over mijn paranormale gave en dat Charl tijdens het gesprek aanwezig is. Dat voel ik want ik heb het ontzettend warm. De buitentemperatuur is al hoog en dan nog de energie van Charl erbij. Het lijkt wel of ik zwaar werk verricht heb.
Een van de collega's zegt:" Nu je het zegt, ik zie iets achter je, iets wat er net niet was." En de andere collega zegt: "Ik zie een verandering in je gezicht."
De een gelooft er wel in, de ander niet maar hij zegt:" Wat kan mij het schelen of ik het wel of niet geloof, het idee dat Charl hier is doet me enorm goed." De collega heeft een zware tijd achter de rug betreffende de werksituatie. Bovendien mist hij Charl. Zij waren maatjes en konden alles met elkaar bespreken, leuke dingen maar ook minder leuke dingen. Dat mist hij nog het meest.
De collega zou wel willen weten wat Charl van de situatie vindt, maar ik zeg dat ik dat nu niet ga vragen. Eigenlijk durf ik niet. Ik vind het eng om voor bekenden contacten te leggen. Ik word er onzeker van en ben bang verkeerde dingen te zeggen, waardoor ze me niet geloven en denken dat ik maar iets zeg. Vandaar ook dat ik in augustus deel ga nemen aan een mediumweek in Frankrijk om me meer te verdiepen in de materie en mezelf te trainen in het leggen van contacten met de spirits.
Dat vertel ik aan de collega's en zij vinden me moedig. Ze vragen ook nog of ik met schrijven bezig ben en ik vertel over mijn boek 'Dorre bloemen en piranha's'. Ze willen het boek meteen zien en bladeren er geinteresseerd in. Ik zeg: "Jullie mogen wel een boek meenemen, jullie worden er diverse malen in genoemd. Ze zijn er heel blij mee. Bij het weggaan zegt de ene collega:"Ik ben zo blij dat ik gekomen ben, het heeft me goed gedaan." Opgewekt lopen ze naar de auto, met het boek in de hand.
Het was goed de collega's te laten komen.

donderdag 18 juni 2009

Koning Liam

Mijn kleinzoon heeft het syndroom van Down. Aanvankelijk was er schrik en verdriet, maar al snel kwam er blijdschap voor in de plaats; zo'n mooi mannetje, daar moet je wel van houden.

Hij ontwikkelt zich goed in zijn eigen tempo en het is een feestje om op hem te mogen passen.
De ouders ondernemen van alles met hem en proberen een normaal leven te leiden. Dat is wel eens moeilijk door alle controles en begeleiding zoals logopedie, fysiotherapie, oogarts, stichting MEE en daarnaast hebben de ouders allebei hun werk. Oppas is goed geregeld. Ik pas op en hij gaat ook twee dagen naar een gastouderopvang. Door mijn wekelijkse oppasdagen bouw ik een hechte band met hem op.
Liam houdt erg van liedjes zingen. Als ik zing, kruipt hij dicht tegen me aan en laat zich meewiegen op de maat van de muziek. Regelmatig kijkt hij me aan en dan krijg ik een big smile. En dan smelt ik. Mijn gevoel van liefde voor dat mannetje is overweldigend. Hij is altijd blij en is hij een keer mopperig, dan is er iets aan de hand.
In december gaat het gezin op vakantie naar Australie. Zijn ouders hebben een draagstoeltje aangeschaft en dat komen ze even laten zien. Liam zit als een koning van 15 maanden, hoog in zijn stoeltje en kijkt ineens naar een hele andere wereld. Parmantig kijkt hij rond. Ik zeg: "He! Koning Liam" en geef hem een kus. Met een big smile kijkt hij me aan alsof hij wil zeggen:"Ik zit hoog en droog op mijn troon, wie doet me wat." De ouders staan er trots en vertederd naar te kijken. Je voelt de liefde om hen heen. Ze zijn een gelukkig gezinnetje.

zondag 14 juni 2009

tuinvogels

Het valt me op dat er steeds meer kauwen in woonwijken te vinden zijn evenals eksters en vlaamse gaaien.
Een aantal jaren lang nestelden spreeuwen onder de dakpannen bij de dakgoot. De tuin werd bevolkt door mussen, koolmezen, merels, lijsters, boomkruipertjes en zelfs een ijsvogel vond onze tuin prettig. De vogels zijn weg en de plekjes onder de dakpannen zijn ingenomen door kauwen. Zij slepen van alles naar het nest. Dagenlang wapperde er een plastic supermarkttas over de rand van de dakgoot. Ook zijn de twee katten van de nieuwe buren er mede schuldig aan dat de tuin zo stil is. Vanaf afstand hoor ik de merels fluiten en een enkele keer komt er 's avonds een merel in het voederhuisje kijken of er nog iets te eten valt. Een keer zijn er kauwen massaal op het voederhuisje gevlogen waardoor het met een flinke klap omviel.
Vanmorgen werd ik al vroeg wakker. Vorig jaar nog genoot ik intens van het gratis vogelconcert door talloze merels en enkele lijsters. Ik zette er zelfs het raam wijd voor open om het goed te kunnen horen. Geweldig! Maar nu hoor ik alleen maar het vreselijkie geluid van de kauwen die bij mij in de perenboom zijn gaan zitten. Het geluid maakt me nerveus en doet me denken aan heksen en andere angstaanjagende wezens. Waar is mijn lieflijke tuin met veel gekwinkeleer gebleven?" Ik ga uit bed, doe het raam verder open en maak met veel bombarie een ksssst geluid. De kauwen vliegen op maar zodra ik weer in bed lig, beginnen ze weer met hun herrie. Waarom gaan ze niet naar het park zodat alle andere tuinvogels weer gezellig terug kunnen komen? Ik trek het dekbed over mijn hoofd en probeer nog wat uit te slapen.

donderdag 11 juni 2009

traumatische ervaring

In april 2007 zijn we op vakantie gegaan naar Spanje en Portugal. Charl wilde dit graag doen hoewel ik mijn twijfels had over de haalbaarheid. We deden een bustoer met iedere dag een andere bestemming.17 april was Charl jarig en die dag deden we een wandeltoer door de stad Porto. Het was warm en we gingen even pauzeren om te lunchen op een terras midden in een drukke winkelstraat.
Ik ga even terug in de tijd en gebruik voor het vervolg van het verhaal een fragment uit het boek 'Dorre bloemen en piranha's.

We moeten opstaan voor hetvervolg vande wandeling door de stad en naar de boot. Jammer, we zaten net zo gezellig met elkaar te praten. Dat is toch wel een nadeel van met een groep op reis zijn. Je kunt geen eigen baas zijn. Ik vraag Charl of hij meegaat. Maar hij zit naar de grond te staren. “Waar kijk je naar, Charl?” Geen reactie. Ik ga naar hem toe, zie aan zijn ogen dat het goed fout is. Hij krijgt een epilepsieaanval. Ik kan hem opvangen en tegen houden, zodat hij niet op de grond valt. Maar zodra hij verslapt wordt hij zwaar. Ik roep: “Help!” en er komen mensen van de groep aangesneld. De reisleidster gaat een ambulance bellen. We schuiven stoelen onder Charl zodat hij kan liggen. De groep kijkt met bleke gezichten toe. Charl verliest wat bloed uit zijn mond en ik veeg het af. Zijn stoere pet is op de grond gevallen. Charl ligt er akelig bij. Het duurt even voor de ambulance komt. Ik heb het idee dat Charl weer bij begint te komen. Hij wordt op de brancard gelegd en in een rare houding wordt hij de ambulance ingeschoven. De assistent reisleidster gaat met me mee. We moeten een taxi bellen, want wij mogen niet met de ambulance mee.
De groep gaat verder. Ik sta ondertussen te janken van de spanning. Ik zeg tegen de groep dat ik het vreselijk vindt, dat ze dit mee moeten maken. Zo moet ik niet denken, zeggen ze, ik kan hier niets aan doen.

We komen aan bij het ziekenhuis en melden ons. Ze hebben Charl zijn gegevens nodig, maar die zitten nog in Charl zijn telefoon. Wat een geluk dat Kirsten ze ge-sms’t heeft. Het kost me moeite om ze te voorschijn te toveren. Maar het lukt en Charl kan ingeschreven worden.
De telefoon gaat. Het is Kirsten, ze heeft tien lege sms berichten gekregen en vraagt zich af wat er aan de hand is. Ze is geschokt en vindt het vreselijk voor mij dat ik zo ver weg zit.
Het duurt lang voor we bij Charl mogen. We worden geroepen door de neurochirurg, een heel jonge vrouw. Het verbaast me, dat ze al neurochirurg is. Ze spreekt heel goed Engels. Ik kan haar goed uitleggen wat er gebeurd is. Het is haar duidelijk, ze heeft een goed beeld. Ze wil in ieder geval weten hoe Charl gediagnosticeerd is, want als ze naar de röntgenfoto kijkt, denkt ze dat ze een oligoglioom ziet. Ik vertel dat hij een glioblastoom multiforma graad 4 heeft.
De epilepsieaanval is bijna zeker niet ontstaan door de tumor, want zij heeft de indruk dat de tumor er hetzelfde uitziet als dat ik vertelde. De aanval kan een combinatie zijn van warmte en vermoeidheid. Er is een haard in de hersenen die een aanval kan veroorzaken.
We mogen bij Charl kijken. Hij weet helemaal niet wat er gebeurt is. Hij vraagt aan mij waar hij is en ik moet alles precies vertellen. Ik vind dat hij er niet comfortabel bij ligt. Hij heeft geen kussen onder zijn hoofd en hij ligt op een heel smal bedje.
Het is verschrikkelijk druk op de afdeling EHBO. Op de gang liggen mensen waar volgens mij niet naar omgekeken wordt. Sommigen liggen er meer dood dan levend bij. De neurochirurg zegt, dat ze bij Charl geen reden ziet om te opereren. Met rust moet hij weer herstellen. Hij heeft wat uitvalsverschijnselen aan een kant en dat moet met rust verbeteren. Over zo’n vijf uur kan ze meer zeggen. Ik mag bellen maar ook langs komen. Ik vind het vreselijk om Charl alleen te laten. Maar ik kan niet in het ziekenhuis blijven. Het is niet toegestaan. En hij gaat toch slapen.
We gaan met een taxi naar het hotel. De assistent reisleidster heeft het adres. Ik heb de bibbers in de benen en wil het liefst naar de hotelkamer. Kwart over zes zal de groep weer terug komen. Dan wil ik klaarstaan voor de koffers die nog in de bus zitten.
De reisleidster komt het hotel binnen. “Kom even bij me zitten,” zegt ze en ze begint te praten. Zij vindt het nodig om erover te praten. Ze adviseert me om naar een psycholoog te gaan om te leren, hoe ik met de ziekte van Charl om moet gaan. Voor vanavond heeft ze besloten dat ik verplicht moet komen eten en dat ik vanavond met de bus meega om de mensen naar de ‘fado’ te brengen. De reisleidster zal ze daar af zetten, betalen en daarna zal ze met mij mee gaan naar het ziekenhuis. Dan zullen we horen of Charl mee naar het hotel mag rijden of dat hij een nacht moet blijven.

Aan tafel wil iedereen weten hoe het gaat met Charl. Ik vertel alles en ook dat ik vermoedelijk weet waar de aanval door komt. Gisteravond heeft hij een halve fles wijn gedronken nadat hij depakine heeft ingenomen en vanmorgen heeft hij na de depakine een groot glas bier gedronken. Alcohol en depakine gaan niet goed samen, het vermindert de werking van depakine. Daar komt dan bij warmte en vermoeidheid. Ik heb het niet eens aan de neurochirurg verteld.

Om negen uur zijn we weer in het ziekenhuis. We worden van het kastje naar de muur gestuurd. Eindelijk mogen we naar binnen, maar we mogen niet meteen doorlopen naar Charl. We moeten op de neurochirurg wachten. Het duurt even. Ze vertelt haar bevindingen. Charl moet een nacht blijven. Hij heeft vooral rust nodig om een nieuwe aanval te voorkomen. En dat gaat niet lukken met deze reis. Bovendien gaat de groep morgen al weg. Het is beter voor Charl vier of vijf dagen te rusten in het hotel en dan naar huis te gaan. Hij mag niet vliegen.
Eindelijk kunnen we naar hem toe. Hij krijgt geen extra zuurstof meer, de katheter is weg. Hij ligt daar bloot, met een papieren luier om, helemaal plat en hij is onrustig want hij moet heel erg plassen. Hij heeft al om een urinaal gevraagd maar er wordt niks gebracht. De reisleidster vraagt er nog een keer om. Charl staat op knappen. Maar er wordt weer niets gebracht. Het lijkt wel alsof ik in een ramp terecht gekomen ben, waarbij de slachtoffers eindeloos moeten wachten tot ze aan de beurt zijn. Zo te zien is het ook niet erg hygiënisch. Ik zeg tegen Charl dat ik nu hoop dat de urinaal er aan komt. Hij zucht eens. “Te laat, ik heb al geplast.” Het is al de tweede keer dat hij de boel onder plast. Charl voelt zich doodongelukkig. We kunnen nauwelijks praten. Het is zo krap naast het bed, dat ik niet eens naast hem kan staan. Ik heb zo het gevoel dat ik hem in de steek laat.
We moeten weer weg van de verpleegkundige. Zijn kleding en toiletartikelen moet ik meenemen. Hij ligt daar zonder bezittingen, naakt, zonder bril, zonder horloge en spreekt maar een heel klein beetje Engels. Ik vind het vreselijk om hem zo achter te moeten laten in zo’n oncomfortabel bed. Het is een vreselijke ervaring en die snijdt door mijn ziel. Ik krijg een recept mee voor medicijnen en ik mag Charl morgen om elf uur ophalen. Dat zal ik alleen moeten doen, de groep moet verder en ze moeten op tijd vertrekken. Ik weet nu waar ik moet zijn, dus het zal me wel lukken.
We lopen terug langs al die zieke mensen in bedden op de gang. Ik hoor ze zuchten en steunen en sommige mensen kijken verdwaasd rond. Verpleegkundigen en doktoren lopen heen en weer. De rust is ver te zoeken. De wachtkamers zitten nog vol. En het is toch al tien uur ’s avonds.
In het hotel informeren we eerst of onze kamer morgen nog beschikbaar is, zodat we kunnen blijven. Maar alles is volgeboekt. Alleen als er een annulering is, hoeven we niet te verhuizen.
Ik bedank de reisleidster voor haar support en ga naar de kamer. Ik moet eerst de alarmcentrale gaan bellen om van alles te regelen. Want we zullen terug naar huis moeten. Alle bijzonderheden geef ik door en ze gaan aan het werk. Ik bel Guus om over de situatie te vertellen en dan ga ik slapen. Ik ben doodmoe van alle emoties. Charl zijn verjaardag begon zo goed, maar eindigde afschuwelijk. Diep in mijn hart ben ik er steeds bang voor geweest. We hadden nooit aan deze reis moeten beginnen. Maar ja, Charl wilde zo graag en was er van overtuigd dat hij de reis kon maken. Nu ligt hij daar, in het ziekenhuis en ik zit hier in de hotelkamer en alles is onzeker.