In de krant lees ik dat brandwonden bij een kind de
ouders een trauma geven. Vaak hebben ze psychische klachten na het ongeval
afhankelijk van de ernst van de brandwonden. Een gedeelte van de ouders
benadrukt dan ook het belang van goede ondersteuning en nazorg voor het hele
gezin.
Het artikel trekt mijn aandacht en roept herinneringen
op.
1952. Ik was 4 jaar oud en had met mijn buurmeisje,
tevens vriendinnetje, madeliefjes geplukt in het weiland aan de overkant van de
straat. Ik ging met haar mee naar huis waar haar moeder druk bezig was in de
keuken met het sorteren van het wasgoed. Buiten had ze een grote zinken wasteil
gevuld met kokend heet sop. De teil stond voor de schuurdeur recht tegenover de
keukendeur. Die stond open en mijn vriendinnetje stapte naar binnen met een
grote stap. Ik volgde haar. Het vriendinnetje draaide zich om en gaf me een
duw. “Jij mag niet naar binnen.” Haar moeder stond achter haar terwijl ik met
de madeliefjes in mijn opgeheven hand, omdat de madeliefjes voor de buurvrouw
waren, mijn evenwicht verloor en achterover in de teil met kokend heet sop
belandde. Ik ging nog net niet kopje onder en gilde het uit. Vriendinnetjes
moeder kwam als een gek aangerend, schreeuwde naar haar vader die op dat moment
aanwezig was en haalde me uit de teil. De vader, die voor het rode kruis
werkte, pakte me aan en zette me meteen in de gootsteen onder de koude kraan.
Ik schreeuwde en gilde. Ondertussen werd mijn moeder gewaarschuwd. Ik werd nog
steeds huilend kleddernat in de
kinderwagen gezet. Mijn moeder rende zo hard als ze kon naar het ziekenhuis om
de hoek van de straat. Daar constateerden ze dat ik eerste en derdegraads
verbrandingen had. Het koude water was niet tussen mijn benen gekomen . Aan de
binnenkant van mijn dijbenen waren grote blaren ontstaan. Ik moest in het
ziekenhuis blijven. Het werd een traumatische ervaring. Iedere ochtend werd het
verband, dat als een broek om mij heen zat, los geknipt en de wonden schoon
gemaakt . Als de blaren dicht zaten, werden ze met een schaar open geknipt. Ik
zie nog de non staan met een verbeten gezicht omdat ze mij in bedwang moest
houden. Ze suste me niet, zei niets en deed wat ze moest doen. De
schoongemaakte wonden werden bedekt met een dikke laag gele zalf en daarna het
verband opnieuw aangebracht.
Vreselijk vond ik het in het ziekenhuis. Van mijn opa en
oma kreeg ik mooie meubeltjes voor mijn poppenhuis en heerlijke boterbabbelaars.
Alleen werden die steeds gepikt door grotere meisjes die al uit bed mochten.
Juist op dat moment werd er een speciaal kinderpaviljoen geopend en daar kreeg
ik een bed voor het raam. En weer elke ochtend hetzelfde ritueel van
wondverzorging. De schrik zat er zo in dat ik onzindelijk werd wat geen goed
deed aan de brandwonden. Ik wilde niet meer eten want wat ik kreeg was lauwe
yoghurt in een roestvrij stalen kroes.Vies! Ik werd gevoerd en als ik nu dat
geluid hoor van een schrapende lepel over het metaal dan krijg ik kippenvel.
Ik begon weg te kwijnen en raakte onder de steenpuisten .
Er werd besloten dat het beter was dat ik naar huis ging om daar te herstellen.
De wondverzorging zou door de huisarts gedaan worden.
Thuis mocht ik in een bed voor het raam liggen en zag
alle kinderen buiten spelen. Dat wilde ik ook. Ik leefde helemaal op. De
brandwonden genazen. Er bleven lelijke littekens over. Ik heb me er lang voor
geschaamd maar vond het ook wel interessant. Pas laat in de puberteit
vervaagden de littekens, hoewel je nu,
als je goed kijkt, nog altijd kunt zien waar de wonden gezeten hebben.
Deze herinnering roept veel emoties op. Het heeft toen zo’n
impact gehad dat ik me alles kan herinneren. Ik weet nog dat ik naar de
kleuterschool mocht en huppelde aan de hand van mijn vader. Bij het zien van
het ziekenhuis wilde ik niet verder en ging op de stoep liggen krijsen. Vader
wist zich geen raad en besloot naar huis terug te keren. Na veel gepraat gingen
we de volgende dag opnieuw. Voor de schooldeur stonden rijen met ouders en
kinderen. Ik zag een buurmeisje en was blij. Toen de schooldeur open ging en
daar een non in vol ornaat stond, deinsde ik achteruit en begon te gillen. Het
heeft heel wat overredingskracht gekost om me naar binnen te krijgen. Ik kwam
niet bij de non in de klas maar bij een hele aardige juf. De hele ochtend heb
ik zachtjes gejengeld naast het buurmeisje dat aan hetzelfde tafeltje zat.
Jaren later toen ik getrouwd was duurde het een aantal
jaren voordat ik zwanger werd. Moeder was altijd bang geweest dat er door het
kokend hete sop iets binnen in mijn lichaam verwoest was waardoor ik geen
kinderen zou kunnen krijgen. Ze wist dat ik een kinderwens had. Ik speelde
vroeger veel met poppen en ging met baby’s uit de buurt in de kinderwagen
wandelen. Ik snap nog niet dat moeders zomaar hun kind aan mij toevertrouwden.
Ik had vijf adressen. Later werd ik verpleegkundige op de babykamer van de
afdeling verloskunde.
Mijn moeder was enorm opgelucht toen ik zwanger werd. Al
die jaren heeft ze zich schuldig gevoeld. Er was nooit meer over gesproken,
alles werd weggestopt. Toen ik zwanger was kon ze er over praten. In die tijd
had zij hulp van buitenaf heel goed kunnen gebruiken, maar dat bestond nog
niet.